Een half etmaal later is het mij dan toch gelukt en sta ik opnieuw met die grote kartonnen doos in Osaka. Buiten stortregent het dus schroef ik op het gemak de fiets in elkaar. Als ik alles heb opgeladen loop ik opgetogen de aankomsthal in. Het is slechts 42 kilometer naar het centrum.
Van Kaplan leerde ik ooit dat ik in de eerste uren na aankomst op moest letten. Dan vallen de ongewone zaken je nog op, na een dag is alles weer normaal en ben je de blik kwijt.
Vooruit wat zie ik dan? Nou vooral dat de weg bezet wordt door een konvooi koekblikken. Overal vierkante autootjes zonder neus. Naast dat ze onooglijk zijn, zijn ze ook verbazingwekkend klein. Maar dat kan van meer dingen gezegd worden. Ik zie vrachtwagens waar je met veel moeite zeven verhuisdozen in kwijt kan. Verderop stopt een roze vuilniswagentje. Om zich aan te kondigen gebruikt hij een deuntje zoals de SRV wagen vroeger liet horen bij het binnenrijden van de dorpsstraat.
De mensen die deze vehikels besturen zijn vaak ook ontzettend klein maar daar had ik wel voorzien. Wat ik niet had gedacht is dat zovelen een eigen werkuniform dragen. Daarover dragen ze dan meestal een fel gekleurd tuigje en op het hoofd prijkt een pet of helm. Ik mag dat wel graag zien. Neem bijvoorbeeld de besnorde buschauffeur met witte handschoenen en een pet alsof het een hoge generaal betreft uit het leger. Het stemt mij zelfs wat melancholisch. Alsof je in een tijd bent die niet meer bestaat. Je mag er nog wel even naar kijken. Maar soit, terug naar de chauffeur. Ook de concentratie waarmee hij bij iedere halte op het horloge kijkt. Gedreven tot op het bot om het busschema strak te volgen. Die toewijding zie ik steeds weer. Bij een muurtje verderop is een elektriciĆ«n bezig met een meterkastje. Totaal onnodig zijn er twee oranje pionnetjes bij geplaatst waartussen een zwart/geel gestreept lint is gespannen. Daarvoor staat een man met blauw uniform, geel tuigje en een oranje stok. Op zijn borst hangt een walkie-talkie om waarschijnlijk zijn collega’s te kunnen vertellen dat alles volgens plan verloopt.
Ik koop voor ik bij mijn mini-hotel ben nog even wat bij de supermarkt. Het bonnetje wordt verkeerd afgescheurd bij de kassa. Ik mag onder geen beding het pand verlaten, eerst zal er een klein schaartje gevonden worden om het bonnetje aan de onderkant weer recht te knippen.
Buiten begint het opnieuw te regen. Kantoormannetjes in pak op vouwfietsjes spoeden zich huiswaarts. Op de bagagedrager vaak een drinkbeker of een trommeltje. Langs de smalle lanen staan poppenhuisjes en langs het voetpad weer paaltjes die opvallend veel gelijkenis vertonen met die uit Amsterdam. Een glimmend brandweerautootje komt om de hoek heen zeilen. Al het chroom blinkt en de sirenes en zwaailichten doen hun werk.
Ben ik op een filmset? De huizen wekken namelijk het idee op van een bordkartonnen set. Ik vraag mij af waar ik dit nou eerder heb gezien? ‘s Avonds voor het in slaap vallen op de tatami, zie ik het ineens helder. Ik ben in niets minder dan in de aardse uitvoering van Legoland terecht gekomen. Alleen weet ik niet of de uitvinder van Legoland hier zijn inspiratie opdeed of dat de Japanners de speelgoedwereld tot ideaal hebben verheven.