Het land van de rijzende zon. Nooit geweten dat dit eigenlijk de letterlijke vertaling van de landsnaam was. Die uitdrukking gaf voor mij iets geheimzinnigs aan Japan. Alsof daar in de Grote Oceaan iets verborgen lag; een soort Aziatisch Atlantis. Dat mij tot voor kort onbekende paradijs is waar ik nu doorheen mag rijden. Grote rode poorten die het profane van het heilige scheiden, de tot miniatuur verknipte boompjes, de uniformen. Alles verraadt een zekere drang naar structuur. Het is een soort openluchtmuseum waar ik mij voorlopig alleen maar kan verwonderen. Zelfs de gietijzeren putdeksels zijn hier bijna monumentaal. In bijna ieder dorp ligt om de tien meter wel een fraai gedecoreerd exemplaar. Ze zijn voorzien van sierlijke fazanten, pauwen of kraanvogels. In alles is er oog voor detail. Zo rijden schoolkinderen getooid met ronde witte helmpjes in keurige geruite rokken op hun fietsjes naar huis. Door de zwarte kniekousen, de vestjes en strikjes doet het geheel op de een of andere manier een beetje denken aan motrozenpakjes. Schattig is het in ieder geval.
Maar waar ik vooral de toewijding tref is in het voedsel. Van alles hebben ze hier het lekkerste. Ik proef de beste noedels, rijstgerechten en eet broodjes en gebakjes bij de patisserie die de Fransman tot een eenvoudige koekenbakker degraderen. Uiteraard vind je ook nergens ter wereld betere sushi maar dat viel nog te verwachten. Nee dan de ijssalons die mij iedere keer verbluffen met hun exquise softijs. Als ik in een decadente stemming verkeer bestel ik die met de smaak van groene thee en gouden chocolade vlokken. Zelfs van een gebakken ei maken ze in Japan nog iets ambachtelijks. Maar weinig mensen zitten hier te wachten op het alledaagse. Zonder franje ervaart men geen geluk in Japan.
Ik pedaleer voorlopig even langs de kust en slaap met mijn tent in strak aangelegde stadsparkjes. Geen mens kijkt op van deze fietsende reiziger. Een enkele keer ontwaar ik een heel licht knikje bij een voorbijganger als ik bijvoorbeeld onder het licht van een lantaarnpaal op een bankje mijn avondmaal kook. In Ako schuifelt een man voorbij. Hij is z’n chowchow aan het uitlaten. Het hondje met die typische blauwe tong. Hij stopt en vraagt: ‘You from?’ en dan: ‘You go?’. Je kunt met je antwoord alle kanten op. Dat is ook wel weer het fijne van de taalbarrière. Smalltalk is namelijk heerlijk voor de vermoeide geest. Yes, yes good, ok, bye bye. Na de laatste happen val ik steeds weer als een blok in slaap.
In de ochtend ontwaak ik noodgedwongen bijtijds. De zon komt hier vroeg op en de vogels nog eerder. Ze fluiten vanaf even over vieren al dat ik mijn tent uit moet. De vogelgeluiden en Japan zijn voor mij sowieso onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bij de stoplichten hoor ik steevast het getsjilp van een kunstmatige vogel dat ik over mag steken en waar ik ook ben altijd krast er wel een kraai boven mij. Of zijn het nou raven? Arhhh arhhh arhhh… Ze regeren hier de velden, het ziet er zwart van. Ik vind het maar irritante vogels die af en toe zelfs een schijnaanval op mijn hoofd uitvoeren. Nee dan zie ik liever dat grappige zwart-wit getekende vogeltje voorbijschieten. Is dat nou een witte kwikstaart? Zou ik dat moeten weten? Ook van de namen van de roofvogels bak ik weinig maar ik geniet er enorm van dat ik ze overal zie zweven. De koereiger herken ik wel, zoals ook de aalscholver die als ik een brug oversteek onder mij zo regelmatig zijn veren staat te drogen. Tja vogels, zelfs tot op het toilet zitten ze mij na want als je ergens op de bril gaat zitten speelt men vogelgeluiden af. Op zich geen overbodige luxe want dit normaal gesproken ingetogen volk maakt op toiletten juist opvallend veel lawaai. Neuzen worden hard opgehaald, kelen luid geschraapt en bij het poepen kreunt men alsof het om leven en dood gaat. Snurken kunnen ze ook goed maar daar hebben ze nog niks op gevonden.
Ik trek landinwaarts en vind eindelijk weer eens een verstilde route. Iedere centimeter van de vlakke grond is in cultuur gebracht maar de bergen lijken vaak onaangetast. De rust van deze binnenlandse sluiproutes werkt verhelderend. Hier hoef ik mij niet zo te concentreren op al dat langs razende verkeer. Door de vele scheuren in de weg begin ik te twijfelen aan de staat van het zo bewierookte land. Ik zag al eerder dat de lak overal een beetje vanaf raakt. Verweerde bruggen, roestige fabrieken en dan al die goedkope materialen waarmee gebouwen zijn opgetrokken. Met een flinke aanloop, zo vermoed ik, loop je dwars door de meeste huizen heen. Ik zie deuren van dunne latjes bespannen met papier. Men bouwt hier niet voor de eeuwigheid en dat is in een land met terugkerende aardbevingen en taifoens misschien niet zo gek maar er lijkt ook sprake van geldgebrek. Te vaak zie ik het gras hoog tussen de straattegels, het mos in de dakgoot, ja steeds weer dat achterstallige onderhoud.
Het probleem blijkt complexer dan ik dacht. Over veertig jaar is de bevolking wellicht met een derde afgenomen. Een kwart van de Japanners is nu al ouder dan 65. De jonge Japanners moeten wel heel veel overuren gaan maken om dit land draaiende te houden. Afgelopen jaar kwamen er trouwens 26 asielzoekers het land binnen; dus dat zorgt ook niet echt voor veel nieuw arbeidspotentieel. Het probleem van de jonge Japanners is dat ze vaak geen partner vinden en aangezien buitenechtelijke kinderen een grote schande zijn komt er maar weinig jong kroost op de wereld. De jongeren leggen geen contact met elkaar en verliezen zich in een leven online. Naast alle vervelende gevolgen die we onderhand wel kennen word je dus ook moeilijk zwanger van al dat internetten. Nergens ter wereld is het probleem zo nijpend als hier. Het wordt interessant om te zien welk systeem Japan gaat introduceren. Hoe ziet een systeem dat niet van bevolkingsgroei afhankelijk is eruit? Japan gaat het ons laten zien. Ondertussen blijft Japan maar dalen op de ranglijst van de meest welverende landen. Nog even en ze duikelen uit de top twintig.
De oude keizerlijke hoofdstad Kyoto zal daarom ook wel zo populair zijn als vakantiebestemming. Hier haalt de Japanner zijn hart op aan het “oude” verdwenen Japan. Door de 300 geisha’s die in de oude binnenstad werken, de riksja’s die door de nauwe stegen worden gesleurd en de vele hemelse tuinen en tempels vergeet men even de moderne zorgen. Nu valt er wel wat af te dingen op dat klassieke uiterlijk van Kyoto. Uiteindelijk blijkt iedere Chinese toerist in gehuurde traditionele kledij hier over straat te schuifelen en charteren vooral te dikke Amerikanen de riksja’s omdat ze het wandelen moe zijn. Deze droomwereld in het hart van Japan is inmiddels niet veel meer dan het vernis van een zieltogende staat.